[152]

Home | Terug


Schaatsen 01Vanaf het seizoen 2010/2011 mogen schaatsers op het rechte einde niet meer buiten hun wedstrijdbaan komen. dat is een uitvloeisel van de al langer bestaande bochtenregel. Maar welk probleem lossen dergelijke regels eigenlijk op?

Ik loop al ruim veertig jaar mee in de wereld van het schaatsen. Als schaatser, trainer, sportpsycholoog, toeschouwer en liefhebber. In al die hoedanigheden heb ik met veel schaatsers, trainers, journalisten, publiek, et cetera gewerkt en gesproken. Nooit kwam kwam daarbioj het probleem van oneerlijk afsnijdende schaatssters aan de orde. Het lijkt er op dat officials een oplossing hebben gevonden voor een niet bestaand probleem of een probleem dat slechts in de perceptie van die officials bestaat. Dat past goed in een tijd waarin regeringen boerkaverboden invoeren, voor slechts een handje vol boerkadraagsters. Dus voor de bühne.

Denken officials dat ze schaatsliefhebbers als ik een plezier doen met die strenge regels? Zo ja, dan vergissen ze zich. Schaatsers die echt bochten afsnijden moeten gediskwalificeerd worden. Dat staat buiten discussie. Dat gold ook voor Sven Kramer toen hij verkeerd van wedsrtijdbaan wisselde. Dat was sneu, want er was geen sprake van opzet. Maar stel dat Sven na een uitmuntende race gediskwalificeerd was, omdat hij net een blokje aantikte of dat zijn schaats in de laatste honderd meter door vermoeidheid net even buiten de baan kwam. Als toeschouwer leef ik met Sven mee. Bij een dergelijk diskwalificatie voel ik mij net zo bekocht net de atleet zelf.

Dat gold ook bij de Antilliaanse atleet Churandy Martina, tweede op de Olympische 200 meter atletiek in Peking. Martina werd gediskwalificeerd omdat hij in de bocht net de lijn raakte. Je moest heel heel heel goed kijken om dat te zien en zelfs dan was er nog twijfel. Ook de jury had het gemist. Ze werden echter op Churandy's 'misdaad' geattendeerd door een tegenstander, die nu zelf een medaille won. Ik heb nog geen sportliefhebber gesproken die deze diskwalificatie eerlijk vond. We spreken dan over proportionaliteit: de straf moet en overeenstemming zijn met de overtreding. Ervaren oneerlijkheid geeft mensen een onplezierig gevoel, zoals bij een bekeuring voor 2 á 3 km/uur te hard rijden. Dat gevoel noemen we in de psychologie cognitieve dissonantie. Mensen willen die dissonantie voorkomen. Als ze dat te vaak ervaren, keert het publiek zich vanzelf tegen die sport. Hoe meer extreme regelhandhaving, des te vaker ervaart het publiek zo'n oneerlijke gevoel. De kans dat topsport zichzelf opheft zal dan toenemen.

Ik vraag me af waarom dit soort regels ingevoerd wordt. Is dat net als het boerkaverbod voor de bühne? Of willen officials zichzelf graag profileren? In dat geval moet ik ze uit hun droom helpen. Ze hebben dan niets van sport begrepen. Sport gaat primair om de sporter en zijn publiek (bij topsport). Beiden hebben geen belang bij extreme handhaving van regels. Bij topsport is de derde factor de sponsor. Sponsors zijn ook ondergeschikt aan de sporter en zijn publiek. Ze zijn immers in sport geïnteresseerd vanwege dat publiek. Geen publiek betekent geen sponsors. Onderin de sporthiërarchie vinden we de officials. Die moeten dienstbaar zijn aan de sport, door deze in goede banen leiden. Bijvoorbeeld door duidelijke reglementering en die regels proportioneel te handhaven. Ze zijn echter ondergeschikt aan de andere groepen. Extreme regelhandhaving lijkt een symptoom van ontevredenheid met die natuurlijke positie van officials in de sporthiërarchie.

Officials eisen steeds vaker een hoofdrol op, maar die rol is voorbehouden aan de sporter. Het verstoren van die natuurlijke orde is contraproductief voor de ontwikkeling van sport. Het publiek komt niet naar het stadion om naar egotrippende officials te kijken.

Voor een vervolg zie Officials (2)

***

Copyright © 2006-2022 - Dr. Bram Brouwer - All Rights Reserved