Doping Academy

Onafhankelijk kennis- en informatiecentrum doping

     De columns van de Doping Academy verhuizen naar deze plaats. |      De nog niet verhuisde columns van de Doping Academy vindt u hier. |
[197] 

Home | Terug

Marjan Olfers 1
Marjan Olfers 

De Sport Knowhow-XL Nieuwsbrief van 4 december 2012 kondigde mijn column over de Armstrong-zaak aan met: "Ook vandaag een doorwrocht endoch vanuit een juridisch oogpunt lekenoordeel... ". Vervolgens wordt daar de visie van hoogleraar sport & recht prof. Marjan Olfers tegenover gezet, die blijkbaar geen lekenoordeel geeft. Volgens de Van Dale is een leek iemand die van een bepaald vak geen verstand heeft. Is de visie, dat Olfers in de Armstrong-zaak meer verstand van zaken heeft dan ik, juist? Ik zal aantonen dat deze visie een symptoom is van een wijdverbreid misverstand dat de juridische waarheid synoniem is aan de objectieve waarheid of daar zelfs boven staat.

Ik weerleg Olfers kritiek niet inhoudelijk. Ten eerste omdat ze vanuit een juridisch oogpunt waarschijnlijk gelijk heeft. Dat kan ik als niet-jurist niet beoordelen, maar ik wil daar graag van leren. Maar ik wil bij een inhoudelijke reactie niet dezelfde fout maak die Olfers maakt: haar juridisch betoog beoordelen vanuit mijn wetenschappelijke paradigma. In haar juridische domein ben ik immers, de, hoewel goed geïnformeerde, leek die vrijwel zeker ongelijk heeft. Net als Olfers ongelijk heeft als ze mijn wetenschappelijke betoog vanuit haar juridisch perspectief bekritiseert. Dat is appels met peren vergelijken en leidt slechts tot nutteloze wellis/nietes discussies.

Drie waarheidsconcepties en twee paradigma's

 Bram 150 vr
Bram Brouwer

Mijn column 'Waarheidsvinding' beschrijft drie waarheidsconcepties: (1) de corresponderende waarheid, de werkelijkheid; (2) de coherente waarheid die samenvalt met ervaring, geloof, et cetera; en (3) de constructivistische waarheid, het domein van wetten, regels en afspraken. Beide eerste concepten worden bestudeerd binnen het wetenschappelijk paradigma waarin de echte objectieve, waardenvrije waarheid centraal staat. Dat is waarheid, vóór die wordt geïnterpreteerd door wetten (behoudens natuurwetten), regels, cultuur, tijdsgeest, geloof, et cetera. De juridische waarheid valt binnen het constructivistische waarheidsdomein, waarin regels bepalen hoe we met de waarheid omgaan. Dat is wat anders dan wat waar is (correspondentie).

Waarheidsconcepties

Figuur 1. De drie waarheidsconcepties en hun onderlinge relatie.
Zwarte pijlen is beïnvloeding. Grijze pijlen met paraaf is verankering

De corresponderende waarheid is de moeder aller waarheden. Coherentie en constructivisme zijn daaraan ondergeschikt. Ze kunnen wel elkaar, maar niet de werkelijkheid beïnvloeden (figuur 1, zwarte pijlen). De coherentie dat groenten gezond zijn werd in 2011 wreed verstoord door de EHEC-bacterie. En regels bepalen niet wanneer water bevriest, maar wel of we dat punt vervolgens 0° Celsius, 32° Fahrenheit of 273° Kelvin of nog anders noemen. Om mythes en dwalingen te voorkomen moeten zowel de coherente als de juridische waarheid waar mogelijk steeds opnieuw in de werkelijkheid worden verankerd (figuur 1, grijze pijlen met paraaf) en dat geldt zeker als mensen er op be- of veroordeeld worden.

Als deze verankering uitblijft ontstaan juridische dwalingen, zoals bij Lucia de Berk, Ina Post, de zes van Breda, et cetera. Het zelfreinigend vermogen van het juridisch domein is dan onvoldoende om denkfouten en vertekeningen te corrigeren. Pas na interventies uit de objectieve wetenschap werd vervolgens recht gedaan.

Kenmerkend voor correspondentie is dat ze altijd en overal geldig is. De coherente en juridische waarheid zijn daarentegen afhankelijk van plaats, tijdsgeest, ervaring, etc.. Zoals: Jan is homoseksueel. In Nederland mag hij die geaardheid normaal uiten en praktiseren en mag hij met iemand van gelijk geslacht huwen. Maar dat is nog niet zo lang zo. In Amerika ligt dat al veel moeilijker en in Oeganda gaat Jan langdurig de cel in en was het oorsprokelijke plan dat hij de doodstraf zou krijgen. Objectief gezien is Jan, altijd en overal, homoseksueel. De coherente en/of juridische interpretatie bepaalt hoe samenlevingen daarmee omgaan.

Methodologie is de leer van objectieve waarheidsvinding. Ze omvat ongeveer eenderde deel van wetenschappelijke opleidingen en wordt meestal als moeilijkste deel daarin ervaren. Juristen, zoals Olfers, worden niet in methodologie opgeleid en hebben daardoor vaak een vertekend beeld over objectieve waarheidsvinding, zoals: dat de juridische waarheid daarmee samenvalt of er zelfs boven staat.

Voorbeelden uit de (doping)praktijk

Hierna enkele voorbeelden die het verschil tussen juridische en objectieve waarheid verduidelijken.

Waarheid vs. bewezen
RechterTijdens een interview in Nieuwsuur (6-12-2012) vertelt advocaat Jan Vlug dat zijn cliënt Jasper S. vrijwel direct de moord op Marianne Vaatstra aan hem bekende. Toch hield Vlug dit stil tot hij meer inzicht in het dossier had. Het is volgens de juridische waarheid van Vlug namelijk niet relevant of iemand het gedaan heeft (corresponderende waarheid), maar of dat bewezen kan worden (juridische waarheid). Bij objectieve waarheidsvinding is het slechts relevant of iemand het gedaan heeft.

Getuigenverklaringen (zie ook)
Het juridische domein ziet beëdigde getuigenverklaringen als sterk bewijs. Een objectieve beoordeling van het menselijk geheugen toont echter aan dat herinneringen aanzienlijk minder betrouwbaar zijn dan juristen denken. In de Armstrong zaak, waar die herinneringen langdurig door externe invloeden zijn vervuild, spreken de getuigen dan ook vrijwel zeker onbewust onwaarheid.

De psychologie kan ook vrij goed voorspellen wanneer de kans dat mensen bewust onwaarheid spreken (liegen) toeneemt: als hun ego in het geding is, als ze hun gedrag achteraf kunnen rationaliseren en als ze vermoeider zijn. Voor de USADA gunstige verklaringen leverde de getuigen strafvermindering op en ze werden de redders van de wielersport. Dat gaf hun ego een enorme boost. Een voor de USADA ongunstige verklaring leidde echter tot een zware straf en maakte ze tot bedrieger. Hun ego zou tot nul dalen. Als redders van het wielrennen konden ze de leugen eenvoudig rationaliseren. Daarmee was het perfecte liegscenario gecreëerd en dat werd waarschijnlijker naarmate de vermoeidheid bij slopende verhoorsessies toenam.

Kortom: juridisch mag strafvermindering bij meewerkende getuigen geaccepteerd zijn, objectief stijgt hiermee de kans op al dan niet bewuste foute verklaringen sterk. In de Armstrong-zaak zelfs zo sterk dat we die verklaringen als objectief bewijs moeten verwerpen. En dan hebben we de invloed van dubbele agenda's, misperceptie, uitgeoefende druk, sturende vraagstelling, intimidatie en wijze van registratie nog buiten beschouwing gelaten. In een aantal juridische dwalingen lukte het zo zelfs mensen een moord te laten bekennen, die ze niet pleegden. En omdat in de Armstrong-zaak de getuigenverklaringen de locomotieven van het bewijs zijn, staat de trein zonder die locomotieven stil.

Als u meer over dit soort fouten wilt weten lees dan de boeken van Prof. Willem Wagenaar, Prof. Peter van Koppen, Prof. Hans Crombach, Prof. Ton Derksen en andere rechtspsychologen en wetenschapsfilosofen. Die literatuur laat tevens zien dat zelfs hoogopgeleide advocaten, officieren van justitie en rechters nogal eens ernstige, soms zeer eenvoudig te voorkomen, fouten maken bij het zoeken naar en het beoordelen van bewijs. Zulke fouten worden niet alleen door her grote publiek gemaakt worden, zoals Marjan Olfers verondersteld in haar kritiek.

Waarheidsvinding vs. juridisch gelijk hebben
Als de USADA op dé waarheid uit was geweest, had ze die beloond. Ook als die niet in haar voordeel was geweest. Alleen voor hen gunstige verklaringen belonen wijst eerder op juridisch gelijk willen krijgen dan op objectieve waarheidsvinding. En je moet maar durven: jarenlang beweren dat dopingcontroles waterdicht zijn, om vervolgens 500 negatieve controles te negeren met het argument dat Armstrong daarbij ook wel gefraudeerd zou hebben. Dat kan waar zijn, maar dat moet dan wel onomstotelijk aangetoond worden. Dat zou echter tevens het deficit van de waterdichte controles bewijzen. Nu lijkt het fraude-bij-controles argument een gelegenheidsargument te zijn.

Bloedpaspoort
Maar ook gewoon onbevooroordeeld kijken kan een dopingveroordeling twijfelachtig maken. Zo werd de Duitse topschaatsster Claudia Pechstein via haar bloedpaspoort veroordeeld voor epo/bloeddoping, dat tot 20% voordeel zou geven. Bij de kleine verschillen in de topsport is dat voordeel gigantisch. Aangenomen de Duitse na haar straf zeker clean schaatste, mag verwacht worden dat haar prestaties sindsdien zichtbaar zijn verminderd. Het tegendeel is echter waar. Ondanks dat ze haar 40e verjaardag al vierde, presteert ze als in haar beste jaren. De vraag is dan: hoe verklaren we Pechsteins huidige prestatieniveau als dat, volgens haar veroordeling, eerder een enorme boost kreeg door doping?

Objectief gezien zijn er twee mogelijke verklaringen: (1) Pechstein gebruikte nooit doping, maar presteerde op eigen kracht en doet dat nog steeds. (2) Pechstein gebruikte doping, maar dat bevorderde haar prestaties niet. In beide gevallen is haar veroordeling objectief gezien onjuist. In het eerste geval is het een juridische dwaling en in het tweede gebruikte ze geen prestatiebevorderend middel en dus geen doping gebruikte. Het argument dat epo en bloeddoping reglementair verboden zijn, is een juridisch en geen objectief argument.

 

De beste methode

In mijn column Waarheidsvinding heb ik al aangegeven dat ik geen kritiek heb op het juridisch domein en de dominante positie van het recht daarin. Immers correspondentie en coherentie geven in juridische kwesties vaak geen oplossing. Juridisch constructivisme is dan wel geen ideale, maar wel de best beschikbare methode om onze maatschappij in goede banen te leiden en om ons de grootst mogelijke rechtszekerheid te geven. Mijn kritiek behelst juristen zoals Olfers die zich onvoldoende bewust zijn van de beperkingen in hun juridische waarheidsconceptie. Die moeten ze, zoals gezegd, waar mogelijk steeds opnieuw verankeren in de corresponderende werkelijkheid. Zo niet, dan ontstaat rechteloosheid, zoals het bestraffen van homoseksuelen in Oeganda. Helaas geeft ook onze geschiedenis onvoorstelbare voorbeelden van juridisch verankerde rechteloosheid.

Het antidopingbeleid

Een belangrijke oorzaak van de huidige situatie in de (wieler)sport is de onduidelijkheid over wat doping feitelijk is. Nadat pogingen om doping objectief te definiëren mislukten, werd het als zelfstandig juridisch fenomeen gedefinieerd: een overtreding van de antidoping-code. Dezelfde code die de dopingdefinitie bevat. Het antidopingbeleid werd zo verengd tot een zichzelf in stand houdende cirkelredenering: doping is strafbaar, omdat doping strafbaar is en daarom moet het bestraft worden. Er ontstond een wisselwerking tussen de coherente en juridische waarheid, waardoor verankering in de werkelijkheid niet meer nodig leek. Onze coherente waarheid liet ons immers zien wat doping doet. Het antidopingbeleid werd zo een utopisch geloof (100% doping free) met sterk fundamentalistische karaktertrekken en nauwelijks nog verankerd in de werkelijkheid.

Ik verwacht dat we over pakweg vijftien jaar met schaamte zullen terugzien op de huidige "war on drugs" in de sport. Niet vanwege de ontelbare dopinggebruikers, maar omdat dat het onderliggende beleid, net als in de genoemde gerechtelijke dwalingen, gebaseerd was op waandenkbeelden, bevestigingsvertekeningen, drogredeneringen en zelfbevestigende voorspellingen.

Afsluiting

Als Olfers in haar betoog vrijwel direct zeg dat ik voorbij ga aan het onderscheid tussen tucht- en strafrecht, heeft ze ongelijk. Ik ga niet aan dat onderscheid voorbij. Sterker nog, ze zijn in mijn betoog volstrekt irrelevant. Tucht- en strafrecht representeren maatschappelijke normen en waarden en zijn daardoor ongeschikt als kritiek op de bovengeschikte waardenvrije werkelijkheid. Voor dergelijke kritiek zijn objectieve argumenten nodig. Als Olfers haar kritiek besluit met: Maar dat is toch echt wat anders dan het vaststellen van de 'objectieve waarheid', bedoeld ze blijkbaar een andere objectieve waarheid dan ik. Olfers waarheid gaat over het correct toepassen van de regels, maar dat wil nog niet zeggen dat die regels juist zijn. Mijn waarheid gaat over dat laatste.

Afsluitend beantwoorden we de vraag: Heeft Olfers in de Armstrong-zaak meer verstand van zaken dan ik? Beperken we ons tot de juridische aspecten van deze zaak, dan is dat antwoord volmondig ja. Maar daar schrijf ik niet over. Op mijn vakgebied, de objectieve waardenvrije werkelijkheid, durf ik te stellen dat mijn kennis op zijn minst niet onder doet voor die van Olfers, zodat de kwalificatie lekenoordeel van SportKnowhow XL misleidend is.

***

Copyright © 2006-2022 - Dr. Bram Brouwer - All Rights Reserved